- pied
- pied [pjee]〈m.〉1 voet 〈lichaamsdeel〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis3 voet 〈lengtemaat〉4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopen〈figuurlijk〉 avoir le pied à l'étrier • op het punt staan te vertrekken; 〈ook〉er goed voor staanavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teen〈informeel〉 il est bête comme ses pieds • hij is oerstomavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebben〈informeel〉 avoir les pieds nickelés • liever lui dan moe zijnpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoet〈figuurlijk〉 pieds et poings liés • aan handen en voeten gebondenà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnfouler aux pieds • onder de voet lopen; 〈figuurlijk〉met voeten tredenlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenprendre pied • vaste grond krijgen; 〈figuurlijk〉voet aan grond krijgenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroeren(re)tomber sur ses pieds • op zijn pootjes terechtkomen 〈ook figuurlijk〉traîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenêtre à pied • op straat staan 〈geen werk hebben〉pied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zetten2 le pied d'un appareil photo • het statief van een fototoestelpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnensécher sur pied • aan de stengel, stam verdorren; 〈figuurlijk〉zich doodvervelen3 vouloir être à cent pieds sous terre • (wel) door de grond kunnen zinkenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijn¶ sur le pied de guerre • op voet van oorlogau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfprendre son pied • een kick krijgen; 〈seks〉klaarkomense traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.